|
|
|
Ronald Noorman, tekenaar
|
Zonder titel, houtskool op papier, 30 x 40 cm, 1999
|
|
|
Ronald Noorman maakt tekeningen. Vroeger, toen hij nog op de Rietveld Academie zat, en in de jaren kort daarna, heeft hij grafiek gemaakt en tegenwoordig wil hij voor de afwisseling nog wel eens een paar gevonden voorwerpen samenvoegen tot een assemblage, maar tekenen is zijn métier. En dat is het al sinds geruime tijd. In het begin van de jaren tachtig, toen Noorman voor het eerst zijn tekeningen exposeerde, was het nog veel minder gebruikelijk voor een kunstenaar om zich zo verbeten op de tekenkunst toe te leggen dan het nu - mede door zijn toedoen? - is geworden. Maar het blijft ongewoon.
Vanouds zijn er twee soorten tekenaars: zij die de tekening gebruiken om hun ideeën voor een schilderij of ander kunstwerk vorm te geven, en zij - minder talrijk in aantal - voor wie het tekenen een autonome bezigheid is. Noorman hoort tot de laatste soort. In het verleden zijn er wel kunstenaars geweest die, om uiteenlopende redenen, een tijdlang voornamelijk tekeningen maakten in plaats van schilderijen of etsen. Bekend is het geval van Jan van Goyen van wie tientallen, zo niet honderden tekeningen zijn bewaard uit het jaar 1653, terwijl zijn schilderijen met dat jaartal bijna op de vingers van één hand zijn te tellen. Of Adriaen van Ostade, die in het rampjaar 1672 een veilig heenkomen zocht in het Amsterdamse woonhuis van zijn beschermheer. Omdat hij daar niet over een schildersatelier beschikte, heeft Van Ostade toen, uit arrenmoede mogen we aannemen, uitsluitend tekeningen gemaakt. Maar zulke gevallen zijn uitzonderingen.
Ronald Noorman daarentegen heeft de tekening gekozen als het primaire middel om vorm te geven aan zijn verbeelding. Wat hem er in aantrekt, is het directe van het medium. Bij het tekenen is de afstand tussen de gedachte, de handbeweging en het teken dat op het papier verschijnt minimaal, in zowel tijd als ruimte. De technische middelen - potlood. krijt, waterverf, gouache - zijn een stuk minder weerbarstig dan olieverf, koperplaat, of steen en het is uiteraard veel gemakkelijker om experimenten aan te gaan: wat mislukt of niet bevalt, gaat de prullenmand in. Daar staat tegenover dat de tekening onbarmhartig is; wegpoetsen of bedekken van vergissingen is bijna niet mogelijk. Bovendien lijk je als beschouwer direct over de schouder van de kunstenaar mee te kunnen kijken, zo direct is het contact. De geringste aarzeling, vergissing of gedachteverandering van de tekenaar wordt onmiddellijk opgemerkt.
Noorman benut die directheid en intimiteit ten volle. In de jaren waarin hij zich op de tekenkunst heeft toegelegd. heeft hij een grote technische virtuositeit opgebouwd - om die vervolgens zoveel mogelijk te negeren. Zijn lijnvoering kan aarzelend lijken, alsof hij op de tast het beeld verkent dat onder zijn handen ontstaat. Soms wordt dat tasten letterlijk: vingerafdrukken in waterverf, die als een sterrenregen neerdalen op een verlaten land [pag. 160]. Toevalligheden kunnen een rol toebedeeld krijgen en worden meegenomen in het beeld: een verfspat of vlek, een plek waar de muis van de tekenhand het opgebrachte krijt wat uitgewreven heeft. Maar wat opvalt is de doelgerichtheid van Noormans manier van tekenen. Met minimale middelen wil hij uitdrukking geven aan datgene wat hem bezighoudt, aan een gevoel dat aan ieder blad ten grondslag ligt. Iedere tekening, zegt hij, is een poging om te kijken tot hoever je kunt gaan - om het dan vervolgens met minder te proberen. Zo is een prachtig oeuvre ontstaan waarin, even behoedzaam als consequent, een individuele taal wordt ontwikkeld om onbenoembare gevoelens en gedachten vorm te geven.
Landschap
Het landschap speelt in Noormans kunst een grote rol. Als hij de 'oude meesters' opnoemt die hij bewondert, zijn daar veel grote namen bij uit de landschapsschilderkunst: Van Goyen, Rembrandt, Seghers, Claude Lorrain en ook - misschien verrassender - H.J Weissenbruch. Of ze nu klassiek geïnspireerd zijn, aan de fantasie ontsproten, of gebaseerd op de Hollandse polders, hun landschappen bieden de beschouwer een wereld waarin hij op reis kan gaan, kan dwalen en verdwalen. Dat moet Noorman aanspreken.
Een van zijn allereerste etsen past in die traditie. Gezeten op een helling in Noord-Frankrijk tekende Noorman in 1977 op een langwerpig koperplaatje van zo'n vier centimeter hoog en vijfentwintig breed een ver uitzicht over het vlakke land aan zijn voeten, doorsneden door riviertjes en wegen en overkoepeld door de immense lucht. 'Hollandser' kan bijna niet. En ook nu nog is het landschappelijke element nadrukkelijk aanwezig in Noormans werk, al ambieert hij allang niet meer zo'n naturalistische weergave - tot verdriet van zijn jonge dochter overigens, die troost put uit de vroege etsen en droge naalden, omdat daaruit blijkt dat haar vader wel degelijk kan 'tekenen'.
Soms is het landschap duidelijk aanwezig, zoals in een blad waarin we over een glooiende voorgrond heen, een breed en dor heuvellandschap zien waarin een vaag figuurtje ronddwaalt - mens of marsmannetje [pag. 83]? Maar vaker beperkt het zich tot dubbelzinniger aanduidingen: een smalle band van kleur aan de onderzijde van een blad kan land suggereren, met daarboven een hoge lucht; een enkele streep markeert een horizon. We vermoeden wegen in parallelle lijnen die de diepte in gaan, heuvels in streken waterverf, bomen in krijtstrepen en wolken in vormen die in het oneindige drijven. Sommige tekeningen lijken landkaarten van nog onontdekte gebieden, labyrinten waar wegen en rivieren vertakken, doodlopen, of naar hun beginpunt terugvoeren.
Het landschap dat Noorman verkent is een paysage intérieur. Hij is op zoek naar de afbakening van het eigen landschap, van de individuele territoria. Mijn/Dijn is niet voor niets een steeds terugkerend thema in zijn oeuvre, net als Landjepik . De ruimte en haar begrenzing, de vrijheid om te dwalen, en de perken die daaraan worden gesteld, komen in veel tekeningen terug. Keer op keer zien we hoe lijnen en arceringen een wijdse ruimte oproepen, maar doorkruist worden door forse strepen die de diepte weer afsluiten en ontkennen. Gesloten enclaves liggen naast elkaar in de ruimte van het blad, zonder elkaar te raken of communicatie mogelijk te maken. Even weinig hoop lijken de bladen te bieden die geïnspireerd zijn op het lot van de Cubaanse bootvluchtelingen die over de zee een betere toekomst hoopten te vinden. Hun bootjes verdwijnen haast in de inktzwarte zee die hoog boven hen uittorent en hen weldra zal verzwelgen [The map, pag. 76].
Maar lang niet al Noormans tekeningen zijn zo zwart; humor krijgt ook zijn deel. Wat te denken van het blad met twee jonge dino'tjes in gele waterverf'? Of van die rode balletjes, onzeker balancerend op het uiteinde van springplanken, hoog boven een onmetelijk landschap?
Tekens en totems
|
Ronald Noorman, Z.T., 2005,
krijt/houtskool/potlood, 22.8 x 29.8 cm. |
|
|
Tot de eigentijdse tekenaars die Noorman bewondert, behoren Joseph Beuys, Armando en Sigmar Polke, kunstenaars die eigen talen ontwikkelden om met de buitenwereld te communiceren; talen, waarvan de grammatica die van het beeld is, en waarin de woorden zijn vervangen door tekens en lijnen, hiëroglyfen die in geen enkel woordenboek voorkomen.
Noormans tekeningen zijn visuele gedachten. Het is onmogelijk om erover te praten in formele termen als compositie, vlakvulling of kleurgebruik, zonder daarbij direct de expressieve lading van zijn werk ter sprake te brengen, de betekenis van het beeld. Een betekenis die vaak moeilijk te doorgronden is, zeker bij een eerste blik. Van een 'voorstelling' kun je nauwelijks spreken; wat de tekeningen te zien geven, is op zijn hoogst een verwijzing naar die andere vorm van werkelijkheid, die buiten de tekening staat. Bepaalde vormen of objecten hebben duidelijk betekenis in het universum van de kunstenaar. We herkennen trechters ('misschien om alle gedachten en invallen in op te vangen? Soms lopen ze ook wel eens over'); bekers, als prehistorische urnen in een akker begraven; tourniquets; boten; messen. Die voorwerpen komen we nu eens geïsoleerd dan weer in vreemde omgevingen tegen. Wat doet dat draaihekje uit de metro daar, ingeklemd tussen twee banden, in dat lege landschap [pag. 177]? Een grote 8, soms ingesnoerd tot een diabolo, soms uitdijend tot een soort badkuip, is een ander veelgebruikt motief in Noormans werk. Het is een verwijzing naar de in de wiskunde gebezigde notering voor het begrip 'oneindigheid'. Die verklaring geeft een andere blik op dat prachtige blad waar een blauwe 8, schijnbaar hulpeloos, in de ruimte zweeft; al half met potlood weggekrast, vindt het zijn weg versperd door prikkeldraad [pag. 190].
Is het vergezocht om andere tekens te willen koppelen aan Noormans belangstelling voor 'primitieve' kunst - een belangstelling die hij deelt met de schilder Lucassen, die overigens een van de eersten was die Noormans talent onderkenden? Huis en atelier van de kunstenaar herbergen een indrukwekkende collectie etnografica uit Nieuw-Guinea en echo's daarvan lijken in zijn tekeningen door te klinken. Soms in motieven: Keulen is de Duitse titel van een blad [pag. 51] waarop we de uiteinden van vier smalle knotsen kunnen herkennen, verrassend teer getekend. Maar assonanties met de etnografische kunst zijn er ook, of vooral, in de bijna terloopse manier waarop beeld elementen van heterogene herkomst worden gebruikt, gestapeld of aaneengeknoopt, soms zo maar losjes boven elkaar, om samen tot een krachtig beeld te komen, een totem waaraan men gemakkelijk magische functies kan toekennen.
Lady Bax
'Tekenen is spreken en schrijven tegelijk' zegt een stenen reliëf dat is aangebracht boven de deur van de voormalige Tekenschool in het Rijksmuseum. Ronald Noorman beaamt die gedachte: 'Het is een soort schrijven: zegt hij over zijn tekeningen. Maar dan schrijven op een nonverbale manier. Zelfs de titels die hij - incidenteel; de meeste bladen vallen in de categorie z.t. - aan zijn tekeningen geeft, zijn niet bepaald verhelderend, tenzij hij het bijbehorende verhaal wil vertellen.
Dat van Lady Bax bijvoorbeeld: een raadselachtige titel voor een tekening op een klein vel bruingetint papier. Tegen een agressief-gekraste ondergrond van zwarte krijthalen zijn met ijle, witte lijnen enkele stakerige vormen getekend die in het midden een knik lijken te maken. Zijn het ladders, bamboescheuten misschien? Nee, legt Noorman uit, de tekening dankt haar ontstaan aan het opblazen van de bakstenen schoorstenen op het oude Wilhelmina Gasthuis-terrein in Amsterdam, die in 1987 werden neergehaald. Hij had destijds een atelier op het WG-terrein en zag vanuit zijn raam hoe de schoorstenen vakkundig tot explosie gebracht werden door de eerste vrouwelijke 'springmeester' van Europa, mevrouw Bax. Dat krasserige zwart, dat is natuurlijk het roet en al het vuil dat als een grote wolk opsteeg toen de schoorstenen ineenzegen. En dat wit waarmee de schoorstenen zijn getekend, dat moet zijn ingegeven door de smetteloos witte overall van 'Lady Bax'.
Zo is alles in de tekening verklaard. Dat wil zeggen: alles, behalve datgene waar het eigenlijk om gaat, want dat laat zich veel moeilijker in woorden vatten. Het zijn de contrasten van licht en donker, van zwart en kleur, van agressie en tederheid; het is de ritmiek die lijnen en vormen in het blad teweegbrengen, die het oog trekken, de fantasie prikkelen en die ons blijven boeien. Tekenen is een andere vorm van denken; de getekende gedachten van Ronald Noorman zijn zo mooi, zo onthutsend of zo ontroerend dat we vergeten dat ze in een ons onbekende taal zijn geschreven.
Carel van Tuyll van Serooskerken, Chef du département des Arts graphiques du musée du Louvre.
In Ronald Noorman, Tekeningen, Drawings, Zeichnungen, Galerie Nouvelles Images, Den Haag, 2004. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In maart 2012 verschijnt Krijtdiertjes (Otwornice), een 'livre de peintre' met gedichten van Wislawa Szymborska en lithografieën van Ronald Noorman. Het boek wordt voorgesteld in Museum De Pont op 18 maart.
Hendrik Driessen, directeur museum De Pont leidt de namiddag in en vertelt iets over Ronald Noorman en zijn kunstenaarsboeken. Prof. Dr. Em. Jeannine Vereecken, docente Oudslavische taal en cultuur, en persoonlijke vriendin van Szymborska, vertelt iets over de poetica van Szymborska en leest enkele van haar gedichten.
Filmfragmenten sluiten de voorstelling af.
Reserveren aanbevolen.
Over dichten zei Szymborska: ‘De verwondering is de belangrijkste missie van de dichter… het is het hoofdthema van de poëzie.’
In 1996 werd haar werk bekroond met de Nobelprijs van de literatuur. In datzelfde jaar publiceerde het PoëzieCentrum Gent als eerste uitgever in ons taalgebied een bescheiden tweetalige bloemlezing uit haar poëzie onder de titel Verrukking & wanhoop (Zachwyt i rozpacz). Jeannine Vereecken vertaalde de gedichten. Ze debuteerde hiermee als vertaler. In 2001 verscheen van dezelfde vertaler bij het PoëzieCentrum een uitgebreidere tweetalige bloemlezing uit Szymborska’s werk in de reeks Dichters van Nu. In 1991 bracht Szymborska een bezoek aan Gent waar de vertaalster haar ontmoette.
Museum De Pont
Wilhelminapark 1
5041 EA Tilburg
Openingstijden
Dinsdag t/m zondag van 11 tot 17 uur
Krijtdiertjes (Otwornice) verschijnt in een beperkte oplage van veertig Arabisch genummerde exemplaren. Bij elk exemplaar hoort een suite met vijf door Ronald Noorman getekende en genummerde lithografieën. Elk boek werd in het colofon gesigneerd door de kunstenaar.
Bekijk het boek online | pdf
Colofon
|
|
|
Negende Eeuw, een bibliofiele uitgave met gedichten van H. H. ter Balkt en vijf etsen van Ronald Noorman verscheen op 7 juni 2007 bij Ergo Pers te Gent in een oplage van zesendertig genummerde exemplaren. Bij elk boek hoort een suite met vijf door Ronald Noorman getekende en genummerde etsen. Elk boek werd ook in het colofon gesigneerd door de auteur en de kunstenaar.
De etsen werden gedrukt door Henri Hemelsoet. De tekst werd gedrukt door Rein Ergo, die ook instond voor vormgeving en afwerking. Het boek telt 48 pagina’s, de afmetingen zijn 28 cm x 32 cm. In foedraal.
|
|
|
Tourniquets, met twee lithografieën van Ronald Noorman, verscheen bij Ergo Pers in het voorjaar van 2009 in een oplage van vijftig exemplaren. Beide prenten werden door Ronald Noorman genummerd en gesigneerd. De lithografieën werden gedrukt door Felix Bauer te Keulen. Rein Ergo stond in voor ontwerp en afwerking.
Ronald Noorman, ‘Tourniquets’, Ergo Pers 2009. Formaat 30,5 x 25 cm. In foedraal.
|
|
|
Sur Place, een tweetalige uitgave (Nederlands - Frans) met gedichten van Hans Faverey en vier etsen van Ronald Noorman.
Formaat 35 x 38,5 cm, In foedraal.
De gedichten werden vertaald door Pierre Gallissaires en Jan H. Mysjkin. De tekst werd gezet uit Helvetica corps 16 en gedrukt door Rein Ergo die ook instond voor ontwerp en afwerking. De etsen van Ronald Noorman werden gedrukt door Henrie Hemelsoet.
Sur Place verscheen in een oplage van 36 exemplaren.
Bij elk exemplaar hoort een suite met vier door Ronald Noorman getekende en genummerde etsen. Alle exemplaren werden in het colofon gesigneerd door de kunstenaar.
E T S E N
|
|
|
|
|
|
Hans Faverey
Hans Antonius Faverey (Paramaribo, 14 september 1933 - Amsterdam, 8 juli 1990) was een Nederlands dichter van Surinaamse afkomst.
Hans Faverey was verbonden aan de faculteit psychologie van de Rijksuniversiteit Leiden als wetenschappelijk medewerker. Hij werkte aan de Rijksuniversiteit Leiden, aan de faculteit psychologie, trouwde in 1959 met Lela Zeckovic en woonde in Amsterdam.
Zijn eerste bundels werden algemeen als 'onbegrijpelijk' betiteld. Desalniettemin ontving Faverey voor zijn debuutbundel de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam. In zijn werk zijn invloeden aan te wijzen van Paul van Ostayen en Mallarmé (het opheffen van betekenissen). Rein Bloem was de eerste die hier op wees.
Na het verschijnen van de bundel Chrysanten, Roeiers in 1977 volgt vrij snelle acceptatie en canonisatie van de dichter Faverey. De beschouwingen over zijn werk nemen toe en kunnen in aantal (en aard) vergeleken worden met die over Gerrit Kouwenaar of Lucebert. In het werk van Hans Faverey moeten niet de woordbetekenissen associaties bij de lezer oproepen, maar doen klank en ritme dit. Vaak probeert hij in zijn werk de tijd stil te zetten. Hans Faverey kreeg in 1989 te horen dat hij ongeneeslijk ziek was. Hij overleed in 1990 en werd begraven op Begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam.
Werk:
Gedichten (1968), Gedichten 2 (1972), Chrysanten, roeiers (1977), Lichtval (1978), Gedichten (1980), Zijden Kettingen (1983), Hinderlijke goden (1985), Tegen het vergeten (1988), Verzamelde gedichten (1993), Springvossen (2000).
Hans Favery in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
|
|
|
|
copyright © ergo pers some rights reserved
|
|
|