|
Vlaams
dichter en publicist (Wetteren 22.7.1936). Debuteerde in 1956 met
de in eigen beheer verschenen bundel Gitaar. Eveneens in eigen
beheer verschenen de gedichten van Bluebird (1958). Beide bundels
staan nog in het teken van de experimentele dichtkunst. In zijn latere
poëzie zal hij steeds meer afstand nemen van deze poëzie
en een grotere nadruk leggen op eenvoud en realiteit in een poging
werkelijkheid en gedicht te laten samenvallen. Opvallend is dan ook
dat hij in zijn verzamelbundel Gedichten 1958-78 (1978) geen
enkel gedicht uit de eerste twee bundels heeft opgenomen. Hoogtepunten
in zijn werk vormen Het museum van de zomer (1974), waarin
een ontwikkeling naar romantisch realisme valt waar te nemen, en Akker
(1982).
Behalve
poëzie publiceerde Jooris vooral over moderne beeldende kunst.
Als woordvoerder van de Nieuwe Visie-beweging, met kunstenaars als
Roger Raveel, Renier Lucassen, Raoul de Keyser en Etienne Elias,
schreef hij teksten voor catalogi en essays voor literaire tijdschriften.
Voorts ontstonden uit de samenwerking de zgn. `schilderij gedichten'.
In 1976 kreeg Jooris de tweejaarlijkse prijs voor poëzie van
De Vlaamse Gids en in 1979 de Jan Campertprijs voor Gedichten 1958-78.
In 1981 werd hem de Prijs van de Vlaamse Provincies toegekend.
Een konsumptief landschap (1969), Laarne (1971), More
is less (1972), Raoul de Keyser (1972), essay; Het
vierkant op het einde van de zomer (1974), Atelier (1975),
interviews; Bladstil (1977), Roger Raveel en Beervelde
(1979), essay; Akker (1982), Geschilderd of geschreven
( ) en Gekras (2001), zijn eerste in Nederland uitgegeven
bundel.
Daarnaast
publiceerde Jooris talloze boekjes bij kleinere uitgeverijen of
galeries. (Bijvoorbeeld met Leon Drieghe (en later met zijn zonen).
Jooris was ook medeoprichter en bezieler van de Académie
Leon.
Naast de eigen uitgaven realiseerde Rein Ergo voor Roland Jooris
ook Epifanie (met etsen van Roger Raveel) en Snijwerk
(met houtsneden van Noel Drieghe).
'Zwijgen
tussen woorden'
Roland Jooris over de kunst, de marge en zijn laatste bundel Gekras.
E R G O P E R S U I T G A V
E N
Solesmes,
een essay van Roland
Jooris en De ovale dakkkamer, prozagedichten van
Pierre Reverdy, uit het Frans vertaald door
Jan H. Mysjkin. Dan Van Severen maakte voor beide boeken een koperets.
18 cm x 27 cm, met portefeuille en foedraal.
54 exemplaren gedrukt op Fernando Amatruda, € 225.
Solesmes, overdruk op gevergeerd Zerkall.
19,5 cm x 27,5 cm, 24 pagina's.
36 door de auteur gesigneerde exemplaren, € 20.
De ovale dakkamer, overdruk op gevergeerd Zerkall.
19,5 cm x 27,5 cm, 14 exemplaren, € 35.
|
|
|
Roland Jooris over Karel Dierickx
Karel Dierickx schildert « met niets dan tijd ».
In zijn penseelvoering tracht hij het vergaan te bestendigen, probeert hij vat te krijgen op de vergankelijkheid, legt hij de sterfelijke schoonheid van het verwelken vast.
Het is alsof hij schildert met en tegen het verloop van de tijd, alsof hij duur en duurzaamheid met elkaar wil verzoenen, alsof hij het efemere tijdloos wil maken.
Zijn verlangen naar tijdloosheid schakelt toeval en kwetsbaarheid niet uit.
Schilderen is voor hem een nooit eindigend proces. De verfhuid getuigt van een talmende en zichzelf corrigerende beslistheid. Elke toets, elke penseelstreek lijkt wel met de ingehouden adem van het weifelende moment aangebracht. Het is pijnigend peilen naar de diepte in het vlak van de picturale verwondering.
De schilderijen van Karel Dierickx hebben een sterk tactiel karakter. Niet zelden heeft men de indruk dat een vlek of een toets met zijn vingers of zijn duim zijn neergezet. Men zou het als een vorm van boetserend schilderen kunnen beschouwen: de schilder die tijdens de verfaanbreng plots niet kan weerstaan aan de afdruk van een peinzende lichamelijkheid.
Karel Dierickx als de schilder van het licht dat zich verscholen houdt, als de schilder van het nu eens oplichtend dan weer tanend of verzonken wit.
Karel Dierickx als de schilder van de verwijdering. Zijn verfstreken brengen die verwijdering dichterbij in de tastende en zoekende sporen van het penseel, in het giftig mengsel van belegen paarsen,
verstorven okers en vertrappeld groen.
Op het papier voelt hij zich vrij. Hij schept er een zich vervagende herkenbaarheid achter de schijnbaar losgewerkte stippen, strepen, krassen en vegen, achter de dekkende partijen.
Zijn hand nestelt zich als een vogel in zijn naar geborgenheid speurende lijnen of ze vliegt weg naar onbestemde plekken op het blad.
Met gouache, pastel of vet krijt krijgen zijn tekeningen een onmiskenbaar picturale geladenheid. Eigenlijk maakt hij geschilderde tekeningen. Zoals ook zijn sculpturen in hem verraden. Men voelt de toetsen van zijn tonalisme op de bronzen huid van zijn beelden.
Het zijn in klei geknede monddode gesloten aanwezigheden.
Ze ademen een in de hand gestolde en bedwongen treurnis:
Een hoofd dat blind van kijken
zich naar binnen keert…
Een vogel gevangen in de gestrektheid
van zijn rijzige gedaante, in de hunkering naar de hoogte
van zijn verlangen…
|
|