|
|
Onbenaderbaar, was mij over hem gezegd. Dus schreef ik hem - in
mijn beleefdste woorden - een brief met een onbesuisd voorstel.
Of ik mocht komen toezien hoe hij werkte, in zijn atelier nog wel
- voor de meeste schilders zoveel als een tabernakel. Ik zou me
muisstil houden en geluidloos opschrijven wat ik zag. Tegen mijn
verwachting in kreeg ik van de onbenaderbare een brief terug: ik
mocht langskomen en we zouden het erover hebben. Die brief ligt
nu, als het ware, in míjn tabernakel.
Ik
ging naar hem toe en we namen plaats aan een tafel, met koekjes
en koffie tussen ons in. Mijn voorstel was zuivere waanzin, daar
waren we het al na het eerste koekje over eens. Hij zou maar staan
doen alsof en ik zou het opschrijven alsof het niet alsof was. En
van alsof heeft de wereld al voldoende.
Dit
alles speelde zich een jaar of twee geleden af. Nu zit ik opnieuw
met hem samen. Intussen ben ik hier, in zijn stille huis, al enkele
keren op bezoek geweest en enige onbenaderbaarheid is mij niet opgevallen.
Maar Raoul De Keyser is geen flapuit, en praten over zijn werk valt
hem moeilijk. Tegelijk wil hij, nu het voor de krant is, alleen
maar over dat werk praten. Dat is geen onwilligheid, het is oprechtheid,
het is bezorgdheid om zijn werk. De angst dat hij al pratend het
raadsel aantast. De smetvrees voor anekdotiek, de huiver voor romantiek.
Raoul
De Keyser (1930) schildert al bijna veertig jaar. Hij had zijn eerste
tentoonstelling in 1965. Nu, ettelijke exposities later, toont De
Pont in Tilburg schilderijen en tekeningen van hem - uit een schenking
- en maakt zijn werk deel uit van Painting on the move, een ambitieus
overzicht van een eeuw schilderkunst, in Basel. Dit weekeinde opent
bovendien een expositie in het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle,
bij Gent. Recent was De Keyser ook te gast in Londen, Japan en de
Verenigde Staten. Raoul De Keyser is geen voorpaginanieuws, wel
is hij internationaal gezien een van de meest gewaardeerde Belgische
schilders.
We
hebben het eerst over het voetbal, een oude liefde waar hij nu enkele
keren naar gekeken heeft. Als we het daarover hebben hoeven we niet
over zijn werk te praten, lijkt het. Maar juist dat voetbal biedt
me de gelegenheid om toch over vroeger te beginnen - over zijn beginjaren
als schilder, toen hij ook journalist was. ,,Moet dat?'' vraagt
hij. Zijn vraag is tweeledig. Ze slaat op veertig jaar geleden,
maar ook op de cassetterecorder die ik tevoorschijn haal. ,,Als
ik tegen zo'n ding moet praten, word ik plechtig.'' Hij moet er
zelf om lachen, ik zeg nog dat hij het ding mag negeren, maar zijn
blik staat op vriendelijk beslist. Ons hele gesprek zal voortdurend
wisselen tussen on en off the record. Niet dat er geheimen worden
verteld, in deze context is echter elke anekdote een gevaar.
Ambtenaar
De
Keyser heeft als tiener de oorlog meegemaakt, heeft leren roken
van een Duitse soldaat, schilderde al wel, maar wat stelt dat voor.
Hij trouwde vroeg, werkte als ambtenaar - een woord dat hij niet
graag hoort - en werd begin jaren vijftig correspondent voor Volksgazet,
de verre voorloper van het dagblad De Morgen. De Keyser schreef
vooral over kunst en sport, zowel over Roger Raveel als over boksen.
Vaak
vermelden de schaarse biografische notities over hem dat hij toen
een tijdlang gestopt is met schilderen en na zijn dertigste opnieuw
begonnen is. Dat klopt, zegt hij. ,,Ik had voor iemand een aquarel
gemaakt, en ineens moest ik voor meer mensen iets doen. Toen ben
ik er mee opgehouden.'' Begin jaren zestig volgde hij korte tijd
les bij Roger Raveel, aan de Academie van Deinze, zijn geboortedorp
en de plek waar hij nog altijd woont. ,,Ik had al wat kunst gezien,
dus ik begon zeker niet blanco.''
Door
dat jaar bij Raveel, de kunstenaar die inmiddels - in Machelen-aan-de-Leie
- zijn eigen museum heeft, is De Keyser vooral op dreef gekomen.
Het schilderen moest hij doen naast de baan, de bijbaan, het gezin.
Aanvankelijk in de keuken, op zater- en zondagen - weekends werden
toen nog niet zo genoemd -, veel later in een atelier dat gelijkvloers
werd bijgebouwd.
Maar
dat moet ik allemaal niet opschrijven, het is van weinig belang.
Raoul
De Keyser staat, met Raveel en de schilders Etienne Elias en Reinier
Lucassen, geboekstaafd als vertegenwoordiger van de zogenoemde Nieuwe
Visie. Dat was een groepje schilders uit de jaren zestig en zeventig
van de vorige eeuw dat, volgens de Amerikaanse en Britse kunstgeest
van de tijd, de 'dagelijkse werkelijkheid' wilde herwaarderen en
haar een soort objectieve status verlenen in doeken met heldere
lijnen en kleuren.
Raoul
De Keyser was en is de minst tijdelijke van deze schilders. Hij
ging verder dan de ode aan de dagelijksheid. Hij wilde de essentie
overhouden, zonder de poëzie aan te tasten. Bovendien was hij
zich zichtbaar bewuster dan de anderen van het elementaire gegeven
dat hij met doek en verf bezig was. Dat zijn ook dagelijkse dingen,
maar het zijn materialen die het immateriële in zich dragen.
Zijn
allereerste schilderijen, uit de jaren 1964-'65, zijn een soort
close-ups van uiteenlopende voorwerpen als een deurklink, een tuinslang,
een sok aan een waslijn. Toch ging het hem, in deze herkenbare beelden,
vooral om de lijnen, de grote lijnen van de kleine dingen - om vormen
en kleuren die zonder bijkomende trucjes het schilderij waar moesten
maken.
De
Keyser heeft zijn weg pas goed gevonden op het voetbalveld. Voor
wie het wil zien is dat groene vlak met witte lijnen een veelkantige
metafoor voor het schilderij.
Het
veld bevond zich, zoals bijna al de motieven van De Keyser, dicht
bij huis. De beginnende schilder, zo wil het verhaal, sloeg graag
de werkman gade die - een emmer in de ene, een borstel in de andere
hand - de lijnen bijkalkte. Toen waren die minder machinaal perfect
dan tegenwoordig. En zeker dat onverfijnde beviel De Keyser. Bovendien
voelde hij zich verwant met die man die maar wat liep te schilderen.
Binnen de lijnen weliswaar.
Het
gevolg was een hele reeks doeken die witte strepen op een groene
achtergrond laten zien - in schier eindeloze variaties. Soms bijna
realistisch - een cornervlag, een middencirkel - maar allengs abstracter.
Ze zijn het fundament van al zijn latere werk. Mede omdat ze nooit
zijn wat ze lijken - en zelfs niet zijn wat ze zijn.
,,Als
iemand me zei dat die lijn de krijtlijn op het voetbalveld was,
dan zei ik dat het iets anders was. Als iemand me zei dat het iets
anders was, zei ik: het is de krijtlijn op het voetbalveld. Het
is hetzelfde en het is niet hetzelfde.''
De
Keyser doet deze uitspraak niet voor het eerst. Hij is cruciaal
voor zijn werk, dat inmiddels uit vele honderden schilderijen en
aquarellen bestaat. Hij zegt ook veel over de instelling waarmee
hij dat werk maakt. Het mag dan met perioden bevlogen, sierlijk,
vloeiend lijken, de grondhouding is stugheid, dwarsigheid - een
schilderij moet bevochten worden op zichzelf. Het meest terugkerende
woord in ons gesprek is 'ongenadig'.
Vulgair
Ik
verbaas me over zijn verwondering dat zijn werk mooi wordt gevonden.
,,Ik heb brieven van mensen die zich afvragen wat het is dat ze
zo mooi vinden aan mijn werk. Dat is aangenaam, maar het is ook
gevaarlijk. Ik wil niet de mooischilder worden. Men heeft het weleens
over mijn kleuren. Maar ik durf ook bijtende, zerpe, zure kleuren
te gebruiken. Bad taste heb ik het in Amerika genoemd. Een schilderij
mag ook iets vulgairs hebben, een zekere mate van vervuiling, zodat
het niet te mooi is. Uiteindelijk wil ik vooral ongenadig schilderen.''
Het
is, vanzelfsprekend, onmogelijk om De Keysers werk - hij zit binnen
zijn eigen zorgvuldig bijgehouden nummering al aan RDK788 - in enkele
zinnen te kenmerken. Je kunt zeggen: het is abstract, maar wat zegt
dat tegenwoordig nog? De Keyser heeft bovendien vanaf het begin
precies de meest voor de hand liggende, per definitie figuratieve,
motieven uit zijn nabije omgeving gebruikt. Het voetbalveld, de
apenverdriet naast zijn huis, de kano waarmee hij ging varen, de
harmonicadeur en de trap tussen zijn woonruimte en zijn atelier,
de jaloezieën - ze worden dubbelzinnige lijnen op een doek,
die de krijtlijnen van het 'gewone' herstructureren en een wereld
aan het licht brengen tussen deur en doek, tussen boom en beeld.
Lang
niet altijd gaat de verf echter terug op de 'werkelijkheid'. In
zekere zin is De Keysers werk een onophoudelijk alfabet van de taal
van de verf. Het heeft iets systematisch, als een consequent volgehouden
onderzoek, tegelijk echter is het hoogst persoonlijk, wijkt het
graag af van elke systematiek, haalt het buitengewoon lyrisch uit,
waarna het weer strak en streng kan zijn. Het spreekt zichzelf tegen,
pikt zichzelf op, soms na jaren, veegt zichzelf uit, haalt zichzelf
weer tevoorschijn, meet zichzelf met zichzelf - heeft, anders gezegd,
een moeilijk karakter.
,,Ik
hoop dat dat zo is'', zegt De Keyser wanneer ik die woorden - moeilijk
karakter - gebruik. ,,Als ik terugkijk, wat ik niet graag doe, vind
ik het goed dat ik nogal veel gereageerd heb tegen mezelf. Dat is
karakterologisch. Ik mag het niet te gemakkelijk hebben.''
Is
schilderen dan een ellendige bezigheid? Dat mag ik niet vragen,
zegt hij. Daar kan hij niet op antwoorden. Later in het gesprek
laat hij zich er toch iets over ontvallen. ,,Schilderen is een trieste
stiel. Maar ik kan er niet van loskomen. Het zit gewoon in mijn
lijf en het kan er niet meer uit. Als ik nu zeg: ik stop ermee,
ik hou de eer aan mezelf, hoe moet ik dan verder leven?''
Er
is evenwel ook vreugde. Dat hij er nu in Basel, te midden van een
stoet grote namen, bij is, doet hem deugd. ,,Ik ben altijd het liefste
een outsider geweest. Wel erbinnen, maar aan de zijkant. Dat ik
in Basel meedoe, tussen zo veel jongere kunstenaars, is een erkenning.''
In
het Museum Dhondt-Dhaenens zal De Keyser recent werk laten zien.
Hij haalt er foto's bij van de werken. Een reeks heet Surplace en
bestaat uit vier doeken. Surplace is een wielerterm. Hij slaat op
het moment dat twee of meer renners balancerend tot stilstand komen
om niet als eerste de sprint te moeten aanvangen - waarna toch altijd
iemand op gang moet komen.
Sprekende
verf
Nummer
1 en 2 van de reeks, een groter en een kleiner doek, zijn onderling
vergelijkbaar en zijn ook, vertelt De Keyser, ongeveer naast elkaar
gemaakt, in dezelfde tijdsspanne. Alweer tot mijn verbazing begint
hij - on of off the record, we weten het niet meer - over de schilderijen
te vertellen. ,,Ik kan niet anders dan in figuratieve termen spreken'',
zegt hij verontschuldigend.
Op
beide doeken is bovenaan een gekleurde strook en onderaan een blekere
strook te zien. Op het ene worden de stroken verbonden door een
dunne lijn, op het andere door strepen die een trap oproepen. De
Keyser probeert, inschikkelijk, met woorden de verf te laten spreken
- en beiden weten we dat zulks tevergeefs is. ,,Die lijn tussen
die twee vlakken is een vertwijfelde poging om er toch te geraken,
daarboven. Zoals een architect zou schetsen, misschien. Die lijn
is in twintig seconden gemaakt, dat kon niet anders, maar eronder
heb ik wel eerst een lijn met vetkrijt getrokken. Op het andere
doek suggereer ik een trap, maar die strepen zitten haast in de
verf, zodat het uiteraard geen trap meer kan zijn.''
De
Keyser is al uitentreuren een twijfelende, aarzelende, trage schilder
genoemd. Hij spreekt dat met klem tegen, en kan er ook om lachen.
,,Ik ben helemaal geen twijfelaar. Ik ben ook niet traag. Die twee
vlakken op die doeken en die tussenruimte, dat is voor mij een soort
maagdelijke toestand. En daar moet ik dan iets mee doen. Een tijdlang
weet ik niet wat. Tot er dan toch ineens iets gebeurt, en dat kan
heel snel gaan. Soms moet iets zeer vlug gezet worden. Maar iets
kan ongenadiger zijn als het traag aangebracht wordt, tergend traag
zelfs. Dan kan het zijn alsof je iets doorgezaagd hebt.''
Opnieuw,
merk ik op, valt het woord ongenadig. ,,Ja. Ik hoop echt dat mensen
zien dat er in mijn werk een grotere ongenadigheid zit dan men aanneemt.
Dat kan de ontroering, de betrokkenheid alleen maar vergroten. Ik
wil soms even ongenadig zijn als wanneer ik er met een mes in zou
steken. Dat kwetsen is voor mij nogal letterlijk. Het schilderen
kan snijdender zijn dan wanneer ik er werkelijk in zou kerven.''
Pijniging
Even
brengt hij een van ons beider lievelingsschilders ter sprake: Pierre Bonnard. ,,Dat is voor mij een pijnigende schilder, ik bedoel dat
positief. Bonnard kan mij ontroeren, in de diepe zin van dat woord.
En wat schildert hij? Zijn vrouw in de badkamer. Maar hij zegt daar
zoveel meer mee, al kun je zoiets nooit bewijzen.''
Zou
hij zelf een naakte vrouw kunnen schilderen, vraag ik plompweg,
gebruikmakend van Bonnards aanwezigheid. Hij schiet niet in de lach,
hij kijkt niet verbijsterd. Zijn antwoord is er meteen: ,,Nee. Als
ik iets ten voordele van mezelf mag zeggen: ik kan me beperken tot
wat me interesseert en wat ik kan. Ik heb nooit een mens geschilderd.
Ik heb die mens liever onrechtstreeks aanwezig - dat hij er is,
maar er niet op staat. Al weet ik natuurlijk niet of dat overkomt.''
De
Keyser heeft nooit een mens, nooit een naakt geschilderd. Maar in
veel van zijn werk is het doek zoveel als een huid. Soms zelfs nadrukkelijk,
in erg sensueel werk - dat, zoals dat gaat bij De Keyser, in een
volgend stadium best pokdalig, schraal, koud kan zijn. ,,Ik heb
zo'n periode gehad dat ik, zonder figuratief te worden, toch een
soort huid schilderde. En voor mij mag men dat rustig als erotisch
beschouwen.''
Heeft
het schilderen zelf ook, soms, iets erotisch? ,,Moeilijke vraag.
Gevaarlijke vraag. Het is natuurlijk een bepaalde belevenis, maar
hoe breng je dat onder woorden? Hoe moet ik uitleggen wat het is,
om te gaan met een streep die je gezet hebt? Het wachten op een
schilderij kan ook een welbepaalde spanning, opwinding met zich
meebrengen. Op dit ogenblik staan in mijn atelier vier grote, lege
doeken te wachten. Ik drentel daar nu wat omheen, ik weet dat ik
moet wachten om er aan te beginnen. En als je eenmaal begint, kun
je in een roes raken - met alle gevaren vandien. Uiteraard is er
een intimiteit tussen mij en mijn doeken, maar wat is intimiteit?
Het kan soms agressief toegaan tussen mij en een doek. Veel van
de genietingen van het schilderen schuilt voor mij in het nemen
van het risico, om dat risico te beleven. In zekere zin ben ik ook
een acteur voor mezelf. Ik confronteer mezelf met obstakels om ze
te overwinnen. Dat is een beetje strategie, maar het gebeurt vooral
instinctief. Ik werk nauwelijks met concepten en veroorloof me dus
ook wel vergissingen. Daarom ook hou ik sommige schilderijen bij
die niet goed zijn maar wel belangrijk zijn geweest.Ik heb ervan
geleerd.''
Opnieuw
bekijken we enkele doeken die in Deurle te zien zullen zijn. Op
sommige 'herken' ik het strakke, haast geometrische interieur van
zijn woonkamer. We stappen het origineel binnen. Of het niet benauwend
wordt soms, dat eindeloze onderzoek van de nabijheid. Ik vraag het
mede omdat De Keyser in dit huis, in dit driedimensionale geheugen
voor zijn werk, al bijna twintig jaar alleen woont, na de dood van
zijn vrouw.
Nu
ik sta heb ik niets meer om te schrijven. Toch vraagt hij om zijn
antwoord niet te noteren. Het gaat over eenzaamheid, vandaar. Als
we weer zitten, stelt hij zelf vast dat het vroeger anders was:
het was toen ondenkbaar dat iemand, een buitenstaander, het werk
vóór een tentoonstelling te zien kreeg. Al is een
expositie ook nu nog 'een soort eerste opvoering', toch laat de
schilder iets makkelijker zijn werk zien voor de première
plaatsvindt. ,,Waarschijnlijk verwacht ik dat die paar kijkers die
het eerder zien het werk menselijk maken.''
Over
menselijkheid gesproken: is het schilderen, als teruggetrokken bezigheid,
geen handige, gelegitimeerde manier om met de mensheid weinig van
doen te hebben? ,,Nee, nee. Geenszins. Ik ben minstens evenzeer
betrokken bij de dingen, ook bij de grote, dramatische gebeurtenissen,
als kunstenaars die daar explicieter in zijn. Maar alweer: ik kan
dat niet bewijzen. Bovendien heb ik geen behoefte aan grote theorieën
rond mijn werk.''
Inmiddels
staan er verse koffie en koekjes tussen ons in. We kunnen nog een
flinke poos doorgaan, maar het op ons gesprek wegende besef dat
dit werk zo zeer geschilderd is, haast als een alternatief alfabet,
dat de gebruikelijke taal hopeloos faalt, doet mij een slotvraag
on the record stellen.
Denkt
een schilder op zijn 72ste aan het einde van zijn werk? ,,Nee. Ik
weet allang dat het onaf zal blijven. En zo is het goed. Voor mij
bestaat er geen laatste schilderij. Er is altijd het volgende.''
NRC Handcelsblad, 28 juni 2002
'Main d'oeuvre' tot 14 juni in Roger Raveelmuseum, Gildestraat Machelen-Zulte. Open wo-zo van 11-17 u. Ergo Pers | Raoul De Keyser |