Ergo Pers Home
  
 

Gesprek met de Belgische schilder Raoul De Keyser | Een zere huid

 

 

Raoul De Keyser, Closerie 1 (Berliner Ensemble), 1998, 180 x 120 cm, Sammlung Hauser und Wirth, St. Gallen

Raoul De Keyser, Closerie 1 (Berliner Ensemble), 1998, 180 x 120 cm,
Sammlung Hauser und Wirth, St. Gallen

 

 


    Raoul De Keyser is internationaal gezien een van de meest gewaardeerde schilders, maar hij staat zelden iemand te woord.
,,Is schilderen een ellendige bezigheid?'' Dat mag de interviewer niet vragen.



   



door Bernard Dewulf

   
Onbenaderbaar, was mij over hem gezegd. Dus schreef ik hem - in mijn beleefdste woorden - een brief met een onbesuisd voorstel. Of ik mocht komen toezien hoe hij werkte, in zijn atelier nog wel - voor de meeste schilders zoveel als een tabernakel. Ik zou me muisstil houden en geluidloos opschrijven wat ik zag. Tegen mijn verwachting in kreeg ik van de onbenaderbare een brief terug: ik mocht langskomen en we zouden het erover hebben. Die brief ligt nu, als het ware, in míjn tabernakel.

Ik ging naar hem toe en we namen plaats aan een tafel, met koekjes en koffie tussen ons in. Mijn voorstel was zuivere waanzin, daar waren we het al na het eerste koekje over eens. Hij zou maar staan doen alsof en ik zou het opschrijven alsof het niet alsof was. En van alsof heeft de wereld al voldoende.

Dit alles speelde zich een jaar of twee geleden af. Nu zit ik opnieuw met hem samen. Intussen ben ik hier, in zijn stille huis, al enkele keren op bezoek geweest en enige onbenaderbaarheid is mij niet opgevallen. Maar Raoul De Keyser is geen flapuit, en praten over zijn werk valt hem moeilijk. Tegelijk wil hij, nu het voor de krant is, alleen maar over dat werk praten. Dat is geen onwilligheid, het is oprechtheid, het is bezorgdheid om zijn werk. De angst dat hij al pratend het raadsel aantast. De smetvrees voor anekdotiek, de huiver voor romantiek.

Raoul De Keyser (1930) schildert al bijna veertig jaar. Hij had zijn eerste tentoonstelling in 1965. Nu, ettelijke exposities later, toont De Pont in Tilburg schilderijen en tekeningen van hem - uit een schenking - en maakt zijn werk deel uit van Painting on the move, een ambitieus overzicht van een eeuw schilderkunst, in Basel. Dit weekeinde opent bovendien een expositie in het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, bij Gent. Recent was De Keyser ook te gast in Londen, Japan en de Verenigde Staten. Raoul De Keyser is geen voorpaginanieuws, wel is hij internationaal gezien een van de meest gewaardeerde Belgische schilders.

We hebben het eerst over het voetbal, een oude liefde waar hij nu enkele keren naar gekeken heeft. Als we het daarover hebben hoeven we niet over zijn werk te praten, lijkt het. Maar juist dat voetbal biedt me de gelegenheid om toch over vroeger te beginnen - over zijn beginjaren als schilder, toen hij ook journalist was. ,,Moet dat?'' vraagt hij. Zijn vraag is tweeledig. Ze slaat op veertig jaar geleden, maar ook op de cassetterecorder die ik tevoorschijn haal. ,,Als ik tegen zo'n ding moet praten, word ik plechtig.'' Hij moet er zelf om lachen, ik zeg nog dat hij het ding mag negeren, maar zijn blik staat op vriendelijk beslist. Ons hele gesprek zal voortdurend wisselen tussen on en off the record. Niet dat er geheimen worden verteld, in deze context is echter elke anekdote een gevaar.

Ambtenaar

De Keyser heeft als tiener de oorlog meegemaakt, heeft leren roken van een Duitse soldaat, schilderde al wel, maar wat stelt dat voor. Hij trouwde vroeg, werkte als ambtenaar - een woord dat hij niet graag hoort - en werd begin jaren vijftig correspondent voor Volksgazet, de verre voorloper van het dagblad De Morgen. De Keyser schreef vooral over kunst en sport, zowel over Roger Raveel als over boksen.

Vaak vermelden de schaarse biografische notities over hem dat hij toen een tijdlang gestopt is met schilderen en na zijn dertigste opnieuw begonnen is. Dat klopt, zegt hij. ,,Ik had voor iemand een aquarel gemaakt, en ineens moest ik voor meer mensen iets doen. Toen ben ik er mee opgehouden.'' Begin jaren zestig volgde hij korte tijd les bij Roger Raveel, aan de Academie van Deinze, zijn geboortedorp en de plek waar hij nog altijd woont. ,,Ik had al wat kunst gezien, dus ik begon zeker niet blanco.''

Door dat jaar bij Raveel, de kunstenaar die inmiddels - in Machelen-aan-de-Leie - zijn eigen museum heeft, is De Keyser vooral op dreef gekomen. Het schilderen moest hij doen naast de baan, de bijbaan, het gezin. Aanvankelijk in de keuken, op zater- en zondagen - weekends werden toen nog niet zo genoemd -, veel later in een atelier dat gelijkvloers werd bijgebouwd.

Maar dat moet ik allemaal niet opschrijven, het is van weinig belang.

Raoul De Keyser staat, met Raveel en de schilders Etienne Elias en Reinier Lucassen, geboekstaafd als vertegenwoordiger van de zogenoemde Nieuwe Visie. Dat was een groepje schilders uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw dat, volgens de Amerikaanse en Britse kunstgeest van de tijd, de 'dagelijkse werkelijkheid' wilde herwaarderen en haar een soort objectieve status verlenen in doeken met heldere lijnen en kleuren.

Raoul De Keyser was en is de minst tijdelijke van deze schilders. Hij ging verder dan de ode aan de dagelijksheid. Hij wilde de essentie overhouden, zonder de poëzie aan te tasten. Bovendien was hij zich zichtbaar bewuster dan de anderen van het elementaire gegeven dat hij met doek en verf bezig was. Dat zijn ook dagelijkse dingen, maar het zijn materialen die het immateriële in zich dragen.

Zijn allereerste schilderijen, uit de jaren 1964-'65, zijn een soort close-ups van uiteenlopende voorwerpen als een deurklink, een tuinslang, een sok aan een waslijn. Toch ging het hem, in deze herkenbare beelden, vooral om de lijnen, de grote lijnen van de kleine dingen - om vormen en kleuren die zonder bijkomende trucjes het schilderij waar moesten maken.

De Keyser heeft zijn weg pas goed gevonden op het voetbalveld. Voor wie het wil zien is dat groene vlak met witte lijnen een veelkantige metafoor voor het schilderij.

Het veld bevond zich, zoals bijna al de motieven van De Keyser, dicht bij huis. De beginnende schilder, zo wil het verhaal, sloeg graag de werkman gade die - een emmer in de ene, een borstel in de andere hand - de lijnen bijkalkte. Toen waren die minder machinaal perfect dan tegenwoordig. En zeker dat onverfijnde beviel De Keyser. Bovendien voelde hij zich verwant met die man die maar wat liep te schilderen. Binnen de lijnen weliswaar.

Het gevolg was een hele reeks doeken die witte strepen op een groene achtergrond laten zien - in schier eindeloze variaties. Soms bijna realistisch - een cornervlag, een middencirkel - maar allengs abstracter. Ze zijn het fundament van al zijn latere werk. Mede omdat ze nooit zijn wat ze lijken - en zelfs niet zijn wat ze zijn.

,,Als iemand me zei dat die lijn de krijtlijn op het voetbalveld was, dan zei ik dat het iets anders was. Als iemand me zei dat het iets anders was, zei ik: het is de krijtlijn op het voetbalveld. Het is hetzelfde en het is niet hetzelfde.''

De Keyser doet deze uitspraak niet voor het eerst. Hij is cruciaal voor zijn werk, dat inmiddels uit vele honderden schilderijen en aquarellen bestaat. Hij zegt ook veel over de instelling waarmee hij dat werk maakt. Het mag dan met perioden bevlogen, sierlijk, vloeiend lijken, de grondhouding is stugheid, dwarsigheid - een schilderij moet bevochten worden op zichzelf. Het meest terugkerende woord in ons gesprek is 'ongenadig'.


Vulgair

Ik verbaas me over zijn verwondering dat zijn werk mooi wordt gevonden. ,,Ik heb brieven van mensen die zich afvragen wat het is dat ze zo mooi vinden aan mijn werk. Dat is aangenaam, maar het is ook gevaarlijk. Ik wil niet de mooischilder worden. Men heeft het weleens over mijn kleuren. Maar ik durf ook bijtende, zerpe, zure kleuren te gebruiken. Bad taste heb ik het in Amerika genoemd. Een schilderij mag ook iets vulgairs hebben, een zekere mate van vervuiling, zodat het niet te mooi is. Uiteindelijk wil ik vooral ongenadig schilderen.''

Het is, vanzelfsprekend, onmogelijk om De Keysers werk - hij zit binnen zijn eigen zorgvuldig bijgehouden nummering al aan RDK788 - in enkele zinnen te kenmerken. Je kunt zeggen: het is abstract, maar wat zegt dat tegenwoordig nog? De Keyser heeft bovendien vanaf het begin precies de meest voor de hand liggende, per definitie figuratieve, motieven uit zijn nabije omgeving gebruikt. Het voetbalveld, de apenverdriet naast zijn huis, de kano waarmee hij ging varen, de harmonicadeur en de trap tussen zijn woonruimte en zijn atelier, de jaloezieën - ze worden dubbelzinnige lijnen op een doek, die de krijtlijnen van het 'gewone' herstructureren en een wereld aan het licht brengen tussen deur en doek, tussen boom en beeld.

Lang niet altijd gaat de verf echter terug op de 'werkelijkheid'. In zekere zin is De Keysers werk een onophoudelijk alfabet van de taal van de verf. Het heeft iets systematisch, als een consequent volgehouden onderzoek, tegelijk echter is het hoogst persoonlijk, wijkt het graag af van elke systematiek, haalt het buitengewoon lyrisch uit, waarna het weer strak en streng kan zijn. Het spreekt zichzelf tegen, pikt zichzelf op, soms na jaren, veegt zichzelf uit, haalt zichzelf weer tevoorschijn, meet zichzelf met zichzelf - heeft, anders gezegd, een moeilijk karakter.

,,Ik hoop dat dat zo is'', zegt De Keyser wanneer ik die woorden - moeilijk karakter - gebruik. ,,Als ik terugkijk, wat ik niet graag doe, vind ik het goed dat ik nogal veel gereageerd heb tegen mezelf. Dat is karakterologisch. Ik mag het niet te gemakkelijk hebben.''

Is schilderen dan een ellendige bezigheid? Dat mag ik niet vragen, zegt hij. Daar kan hij niet op antwoorden. Later in het gesprek laat hij zich er toch iets over ontvallen. ,,Schilderen is een trieste stiel. Maar ik kan er niet van loskomen. Het zit gewoon in mijn lijf en het kan er niet meer uit. Als ik nu zeg: ik stop ermee, ik hou de eer aan mezelf, hoe moet ik dan verder leven?''

Er is evenwel ook vreugde. Dat hij er nu in Basel, te midden van een stoet grote namen, bij is, doet hem deugd. ,,Ik ben altijd het liefste een outsider geweest. Wel erbinnen, maar aan de zijkant. Dat ik in Basel meedoe, tussen zo veel jongere kunstenaars, is een erkenning.''

In het Museum Dhondt-Dhaenens zal De Keyser recent werk laten zien. Hij haalt er foto's bij van de werken. Een reeks heet Surplace en bestaat uit vier doeken. Surplace is een wielerterm. Hij slaat op het moment dat twee of meer renners balancerend tot stilstand komen om niet als eerste de sprint te moeten aanvangen - waarna toch altijd iemand op gang moet komen.


Sprekende verf

Nummer 1 en 2 van de reeks, een groter en een kleiner doek, zijn onderling vergelijkbaar en zijn ook, vertelt De Keyser, ongeveer naast elkaar gemaakt, in dezelfde tijdsspanne. Alweer tot mijn verbazing begint hij - on of off the record, we weten het niet meer - over de schilderijen te vertellen. ,,Ik kan niet anders dan in figuratieve termen spreken'', zegt hij verontschuldigend.

Op beide doeken is bovenaan een gekleurde strook en onderaan een blekere strook te zien. Op het ene worden de stroken verbonden door een dunne lijn, op het andere door strepen die een trap oproepen. De Keyser probeert, inschikkelijk, met woorden de verf te laten spreken - en beiden weten we dat zulks tevergeefs is. ,,Die lijn tussen die twee vlakken is een vertwijfelde poging om er toch te geraken, daarboven. Zoals een architect zou schetsen, misschien. Die lijn is in twintig seconden gemaakt, dat kon niet anders, maar eronder heb ik wel eerst een lijn met vetkrijt getrokken. Op het andere doek suggereer ik een trap, maar die strepen zitten haast in de verf, zodat het uiteraard geen trap meer kan zijn.''

De Keyser is al uitentreuren een twijfelende, aarzelende, trage schilder genoemd. Hij spreekt dat met klem tegen, en kan er ook om lachen. ,,Ik ben helemaal geen twijfelaar. Ik ben ook niet traag. Die twee vlakken op die doeken en die tussenruimte, dat is voor mij een soort maagdelijke toestand. En daar moet ik dan iets mee doen. Een tijdlang weet ik niet wat. Tot er dan toch ineens iets gebeurt, en dat kan heel snel gaan. Soms moet iets zeer vlug gezet worden. Maar iets kan ongenadiger zijn als het traag aangebracht wordt, tergend traag zelfs. Dan kan het zijn alsof je iets doorgezaagd hebt.''

Opnieuw, merk ik op, valt het woord ongenadig. ,,Ja. Ik hoop echt dat mensen zien dat er in mijn werk een grotere ongenadigheid zit dan men aanneemt. Dat kan de ontroering, de betrokkenheid alleen maar vergroten. Ik wil soms even ongenadig zijn als wanneer ik er met een mes in zou steken. Dat kwetsen is voor mij nogal letterlijk. Het schilderen kan snijdender zijn dan wanneer ik er werkelijk in zou kerven.''

Pijniging

Even brengt hij een van ons beider lievelingsschilders ter sprake: Pierre Bonnard. ,,Dat is voor mij een pijnigende schilder, ik bedoel dat positief. Bonnard kan mij ontroeren, in de diepe zin van dat woord. En wat schildert hij? Zijn vrouw in de badkamer. Maar hij zegt daar zoveel meer mee, al kun je zoiets nooit bewijzen.''

Zou hij zelf een naakte vrouw kunnen schilderen, vraag ik plompweg, gebruikmakend van Bonnards aanwezigheid. Hij schiet niet in de lach, hij kijkt niet verbijsterd. Zijn antwoord is er meteen: ,,Nee. Als ik iets ten voordele van mezelf mag zeggen: ik kan me beperken tot wat me interesseert en wat ik kan. Ik heb nooit een mens geschilderd. Ik heb die mens liever onrechtstreeks aanwezig - dat hij er is, maar er niet op staat. Al weet ik natuurlijk niet of dat overkomt.''

De Keyser heeft nooit een mens, nooit een naakt geschilderd. Maar in veel van zijn werk is het doek zoveel als een huid. Soms zelfs nadrukkelijk, in erg sensueel werk - dat, zoals dat gaat bij De Keyser, in een volgend stadium best pokdalig, schraal, koud kan zijn. ,,Ik heb zo'n periode gehad dat ik, zonder figuratief te worden, toch een soort huid schilderde. En voor mij mag men dat rustig als erotisch beschouwen.''

Heeft het schilderen zelf ook, soms, iets erotisch? ,,Moeilijke vraag. Gevaarlijke vraag. Het is natuurlijk een bepaalde belevenis, maar hoe breng je dat onder woorden? Hoe moet ik uitleggen wat het is, om te gaan met een streep die je gezet hebt? Het wachten op een schilderij kan ook een welbepaalde spanning, opwinding met zich meebrengen. Op dit ogenblik staan in mijn atelier vier grote, lege doeken te wachten. Ik drentel daar nu wat omheen, ik weet dat ik moet wachten om er aan te beginnen. En als je eenmaal begint, kun je in een roes raken - met alle gevaren vandien. Uiteraard is er een intimiteit tussen mij en mijn doeken, maar wat is intimiteit? Het kan soms agressief toegaan tussen mij en een doek. Veel van de genietingen van het schilderen schuilt voor mij in het nemen van het risico, om dat risico te beleven. In zekere zin ben ik ook een acteur voor mezelf. Ik confronteer mezelf met obstakels om ze te overwinnen. Dat is een beetje strategie, maar het gebeurt vooral instinctief. Ik werk nauwelijks met concepten en veroorloof me dus ook wel vergissingen. Daarom ook hou ik sommige schilderijen bij die niet goed zijn maar wel belangrijk zijn geweest.Ik heb ervan geleerd.''

Opnieuw bekijken we enkele doeken die in Deurle te zien zullen zijn. Op sommige 'herken' ik het strakke, haast geometrische interieur van zijn woonkamer. We stappen het origineel binnen. Of het niet benauwend wordt soms, dat eindeloze onderzoek van de nabijheid. Ik vraag het mede omdat De Keyser in dit huis, in dit driedimensionale geheugen voor zijn werk, al bijna twintig jaar alleen woont, na de dood van zijn vrouw.

Nu ik sta heb ik niets meer om te schrijven. Toch vraagt hij om zijn antwoord niet te noteren. Het gaat over eenzaamheid, vandaar. Als we weer zitten, stelt hij zelf vast dat het vroeger anders was: het was toen ondenkbaar dat iemand, een buitenstaander, het werk vóór een tentoonstelling te zien kreeg. Al is een expositie ook nu nog 'een soort eerste opvoering', toch laat de schilder iets makkelijker zijn werk zien voor de première plaatsvindt. ,,Waarschijnlijk verwacht ik dat die paar kijkers die het eerder zien het werk menselijk maken.''

Over menselijkheid gesproken: is het schilderen, als teruggetrokken bezigheid, geen handige, gelegitimeerde manier om met de mensheid weinig van doen te hebben? ,,Nee, nee. Geenszins. Ik ben minstens evenzeer betrokken bij de dingen, ook bij de grote, dramatische gebeurtenissen, als kunstenaars die daar explicieter in zijn. Maar alweer: ik kan dat niet bewijzen. Bovendien heb ik geen behoefte aan grote theorieën rond mijn werk.''

Inmiddels staan er verse koffie en koekjes tussen ons in. We kunnen nog een flinke poos doorgaan, maar het op ons gesprek wegende besef dat dit werk zo zeer geschilderd is, haast als een alternatief alfabet, dat de gebruikelijke taal hopeloos faalt, doet mij een slotvraag on the record stellen.

Denkt een schilder op zijn 72ste aan het einde van zijn werk? ,,Nee. Ik weet allang dat het onaf zal blijven. En zo is het goed. Voor mij bestaat er geen laatste schilderij. Er is altijd het volgende.''


NRC Handcelsblad, 28 juni 2002

 

'Main d'oeuvre' tot 14 juni in Roger Raveelmuseum, Gildestraat Machelen-Zulte. Open wo-zo van 11-17 u.

Ergo Pers | Raoul De Keyser