'God
die niet is, leg je hand op onze schouder' dit contradictoire
gebed heft Bonnefoy nu al een halve eeuw in zijn poëzie aan.
Nadat de goden van de oude mythen en de God van de joodse, christelijke
en islamitische profeten niet langer het leven kunnen verklaren,
komt de opdracht van zingever aan de dichter toe.
Yves Bonnefoy, op 24 juni 1923 te Tours geboren, zocht van meet
af aan een plaats binnen het spanningsveld tussen concept en symbool.
Hij studeerde wiskunde en wijsbegeerte (de taal van het concept)
maar koos uiteindelijk de poëzie (de taal van het symbool)
om zijn beleving van de wereld te verwoorden. 'De uiteenzetting
gooit overboord wat de poëzie moet bewaren' zegt hij. 'Het
gaat om twee tegengestelde handelingen'. Evenals de dichter kan
de wijsgeer proberen zijn oorspronkelijke verrukking tegenover de
wereld onder woorden te brengen, maar omdat hij zich van concepten
moet bedienen, dreigt hij de herinnering te verliezen aan die eerste
verrukking die zijn denken aan de gang bracht. De dichter ontsnapt
aan het reducerende concept of heeft daarop meer kans
door het woord tot beeld te doen kristalliseren.
Bonnefoy wil de concrete dingen niet doen opgaan in een geprojecteerde
wereld van abstracte Ideeën hij wil er de essentie van
benoemen in hun onherleidbare eigenheid. Wat Yves Bonnefoy in poëzie
wil vatten is de onmiddellijke ervaring van de eenheid tussen mens
en wereld: 'een wereld die zou zijn beleefd zonder afstand, zonder
kloof tussen object en subject, zonder woorden tenzij om te laten
horen wat de woorden te buiten gaat in de tegenwoordigheid van de
dingen '. Juist hierin bestaat de uitdaging en de opdracht van de
dichter want op het moment dat hij de eenheid wil uitdrukken wordt
ze verbroken. Eerst omdat de dichter afstand neemt van de beleving
om er in een tweede moment het moment van het schrijven
op terug te keren. Vervolgens omdat het teken waarvan hij zich bedient
zich tussen de mens en de wereld wrikt en er hem opnieuw van scheidt.
De dichter staat voor de taak de eenheid te bewaren die nu precies
door de act van het schrijven teniet wordt gedaan. Die taak kan
hij vervullen door de taal tot 'beeld' te maken, door de taal te
dwingen tot een zelfde concreetheid als de 'stilte die ontstijgt
aan een veld stenen '.
Jan H. Mysjkin
Laatste druiven van Zeuxis, lithografie
Ergo Pers, 1996
E
R G O P E R S U I T G A V E
N
Yves Bonnefoy, De druiven van Zeuxis, met drie lithografieën
van Alexandre Hollan, 64
pagina's, 22,5 x 27 cm, 60 exemplaren gedrukt op vélin d'Arches,
Ergo Pers 1996, € 144.
Yves Bonnefoy, De nachtzomer/L'été
de nuit, met
drie etsen van Pierre Alechinsky,
28 cm x 35 cm, 48 pagina's, foedraal met opdruk.
64 exemplaren gedrukt op Hahnemühle, met een suite van drie
gesigneerde etsen (gedrukt op Chine collé), €
895.
Andere
geïllustreerde boeken met Pierre Alechinsky :
Par expérience, F.B., Paris, 1976. L'excédante, F.B., Paris, 1982. Quatre
pas dans l'intraduisible, Éditions F.B., Paris, 1991. Alechinsky,
les traversées, Fata Morgana, Saint-Clément,
1992.
« La peinture : ce miroir où brille, derrière nos figures à contre-jour, la lumière là-bas, qui ourle les arbres. Anne-Marie Jaccottet est peintre ; et elle cherche donc dans le sable des jours ces paillettes qu'on y perçoit d'une beauté possible, d'un sens. C'est faire comme la plante, dont la fleur assemble et comme transmute les couleurs et les formes éparses dans la matière, et naturellement Anne-Marie compose donc des bouquets avec les fleurs de ce monde pour en questionner l'énigme dans ses tableaux, étendant sa recherche au paysage, qui lui aussi est beauté, et même musique, on ne sait pourquoi. Et c'est là, certes, prendre le risque de l'illusion, car si le poète a assez de nuit, avec les mots, pour imaginer le royaume sans rien oublier de l'exil, le peintre peut rencontrer des bleus lointains si purs, des rapports de tons si intenses dans l'évocation d'une treille qu'il va être tenté de croire qu'il a franchi une porte dans ce mur derrière lequel, penchés sur le miroir, nous apercevons les feuillages. D'où la fascination qu'a exercée la peinture sur cet Occident qui ne s'est jamais désépris du mythe d'une plénitude première. Mais Anne-Marie Jaccottet ne consent à la beauté, qui est en somme si impérieuse, qu'avec des yeux sans chimères. Pulpe du fruit, dans ses aquarelles, mais ténuité de leur couleur trempée d'une sorte de brume comme pour vérifier que signe, même nourri de lumière, n'est pas substance. Bouquets, mais dont le tremblé des contours font qu'ils s'avouent notre rêve. Et ces gris sourds et ces mauves qui gardent dans le jaune et le rouge une eau qui ne s'évapore pas. Cette oeuvre aimerait apaiser la faim, mais dit pour finir l'inapaisable. Elle aide à vivre, mais comme la vérité. Elle est à la fois joyeuse et mélancolique. Comme la terre elle-même. Puisque «sous les rameaux du laurier de Virgile », celle-ci ne cesse d'unir, et c'est bien là le mystère, « le pâle hortensia et le myrte vert ».